Gemma (16, ik-figuur) schrijft achteraf, als een soort
therapie, een lange brief aan Ty (25), de man die haar ontvoerde en haar
onbereikbaar voor de buitenwereld midden in de Australische woestijn voor zich
alleen had. Ze beschrijft zijn gekte, zijn angsten en zijn goede kanten, haar
boosheid, haar eigen angst en het soms toch iets aan hem toegeven. Hoe kan het
toch dat hij zoveel van haar weet? Alomtegenwoordig is de woestijn met zijn
gevaren. Sterk is ook het uitzichtloze: elk initiatief smoort in zand en hitte.
Het vangen en temmen van een dromedaris vertoont angstwekkende parallellen met
het leven van Gemma in haar gevangenschap. Ontstaat er toch toenadering? Of is
het pure wanhoop?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten